Ideeëndebat / editie
op
- 2019 -
29
mei
- 2019 -
Ontmoeting met Joseph Ponthus
A la ligne van Joseph Ponthus
Voorstelling en opdraging aan de micro van Michel Dufranne
À la ligne is Joseph Ponthus' eerste roman. Het vertelt het verhaal van een geletterde verteller die een tijdelijke arbeider werd in de visfabrieken en slachthuizen van Bretagne. Bovenal is het een lied, een manier van episch schrijven, afwisselend afstandelijk, boos, grappig en broederlijk. Het werkleven wordt hier een Odyssee met een Odysseus die vecht tegen tonnen cyclopische stieren of ossenkratten die beloofd zijn voor de karkassenverwerking.
Bij het lezen van dit gezongen proza, deze hypnotische verzen, wordt men onmiddellijk getroffen door de stem van deze man, die in staat is om met oneindige precisie de gebaren van het werk, het lawaai, de vermoeidheid, de dromen die in beslag worden genomen door de herhaling van uitputtende rituelen en het lijden van het uitgeputte lichaam te vertellen. Maar hij weet hoe hij het moet doen, elke dag, door de registers te vermenigvuldigen, op zijn beurt met woede, humor, frustratie en liefde, en repertorieert zo al wat ervoor zorgt dat je een werkdag zo snel mogelijk wil beëindigen. Dit verandert de roman in een tekst die deze verteller schrijft als een oorlogsdagboek of
een getijdenboek met zijn psalmen, zijn dankzegging, zijn gebeden voor de doden...
A la ligne is ook een lege tekst waar je de geliefde vrouw, de hond Pok Pok, het voorlezen van schrijvers en dichters,
het zondagsgeluk of nog de geur van de zee kunt vinden. Het is een lyrische wraak, een manier om doorheen de dagelijkse routine, het lawaai van de fabriek of de geuren van het werk te geraken, dankzij zijn lievelingsdichters of schrijvers van zijn jeugd en adolescentie. En wat herhaald wordt, wordt elke keer weer uniek: tijdens het werk van mechanische gebaren, komen de herinneringen terug. De verteller heeft een ander leven gehad: hij herinnert zich zijn Latijnse lessen, hij was een musketier op Dumas, verliefd op Lou en Madeleine van Apollinaire, nostalgisch en vrolijk van Trenet’s liedjes, vechtend met Marx. Het is zijn voorlopige overwinning op alles wat pijn doet, alles wat vervreemdt, alles wat zijn paradoxale en onoverwinnelijke geluk in de wereld en in de industriële afschuw kan voorkomen.... Als À la ligne deel uitmaakt van een traditie die van de proletarische literatuur uitgaat, van Henry Poulaille tot Robert Linhardt en Georges Navel, dan vernieuwt Joseph Ponthus die hier van boven tot onder door er een poëtische dimensie aan toe te voegen, wat de vertolking van hoop op levensverandering blijkt, zoals Rimbaud het wilde.
Voorstelling en opdraging aan de micro van Michel Dufranne
À la ligne is Joseph Ponthus' eerste roman. Het vertelt het verhaal van een geletterde verteller die een tijdelijke arbeider werd in de visfabrieken en slachthuizen van Bretagne. Bovenal is het een lied, een manier van episch schrijven, afwisselend afstandelijk, boos, grappig en broederlijk. Het werkleven wordt hier een Odyssee met een Odysseus die vecht tegen tonnen cyclopische stieren of ossenkratten die beloofd zijn voor de karkassenverwerking.
Bij het lezen van dit gezongen proza, deze hypnotische verzen, wordt men onmiddellijk getroffen door de stem van deze man, die in staat is om met oneindige precisie de gebaren van het werk, het lawaai, de vermoeidheid, de dromen die in beslag worden genomen door de herhaling van uitputtende rituelen en het lijden van het uitgeputte lichaam te vertellen. Maar hij weet hoe hij het moet doen, elke dag, door de registers te vermenigvuldigen, op zijn beurt met woede, humor, frustratie en liefde, en repertorieert zo al wat ervoor zorgt dat je een werkdag zo snel mogelijk wil beëindigen. Dit verandert de roman in een tekst die deze verteller schrijft als een oorlogsdagboek of
een getijdenboek met zijn psalmen, zijn dankzegging, zijn gebeden voor de doden...
A la ligne is ook een lege tekst waar je de geliefde vrouw, de hond Pok Pok, het voorlezen van schrijvers en dichters,
het zondagsgeluk of nog de geur van de zee kunt vinden. Het is een lyrische wraak, een manier om doorheen de dagelijkse routine, het lawaai van de fabriek of de geuren van het werk te geraken, dankzij zijn lievelingsdichters of schrijvers van zijn jeugd en adolescentie. En wat herhaald wordt, wordt elke keer weer uniek: tijdens het werk van mechanische gebaren, komen de herinneringen terug. De verteller heeft een ander leven gehad: hij herinnert zich zijn Latijnse lessen, hij was een musketier op Dumas, verliefd op Lou en Madeleine van Apollinaire, nostalgisch en vrolijk van Trenet’s liedjes, vechtend met Marx. Het is zijn voorlopige overwinning op alles wat pijn doet, alles wat vervreemdt, alles wat zijn paradoxale en onoverwinnelijke geluk in de wereld en in de industriële afschuw kan voorkomen.... Als À la ligne deel uitmaakt van een traditie die van de proletarische literatuur uitgaat, van Henry Poulaille tot Robert Linhardt en Georges Navel, dan vernieuwt Joseph Ponthus die hier van boven tot onder door er een poëtische dimensie aan toe te voegen, wat de vertolking van hoop op levensverandering blijkt, zoals Rimbaud het wilde.